Bloedtransfusie
Wanneer er veel bloedverlies is geweest kan het nodig zijn dit aan te vullen via een bloedtransfusie.
Veel bloedverlies kan zich voordoen bij een ongeval, een (zware) operatie, bij sommige ziektes of medicijngebruik, waarbij de aanmaak van nieuwe bloedcellen verstoord is. Uw arts kan een bloedtransfusie alleen met uw toestemming voorschrijven (tenzij er sprake is van een acute situatie).
Bij een bloedtransfusie worden er bloed- of bloedproducten toegediend. Dit bloed, (meestal) afkomstig van een bloeddonor, gaat via de aderen het lichaam in. Bloed bestaat uit rode en witte bloedcellen, bloedplaatjes en plasma. Bij een bloedtransfusie worden die bestanddelen van het bloed aangevuld, waaraan een tekort is. Hierbij gaat het om rode bloedcellen, bloedplaatjes of plasma.
Rode bloedcellen brengen zuurstof, dat in de longen wordt opgenomen, naar de weefsels. Bij een ernstig tekort aan rode bloedcellen (bloedarmoede) wordt onvoldoende zuurstof in het lichaam afgegeven. Door dit zuurstoftekort kan schade aan organen ontstaan. Bloedplaatjes en plasma bloedvloeistof met stollingseiwitten zijn onderdelen van het bloed die zorgen voor de bloedstolling, wanneer een bloeding optreedt.
Bloedgroep bepalen
Het is belang rijk dat het bloed goed bij u past. Om uw bloedgroep vast te stellen neemt een laborant(e) op twee verschillende tijdstippen bloed af voor onderzoek. Sommige mensen hebben afweerstoffen (antistoffen) tegen bloedcellen van anderen in hun bloed. Deze stoffen kunnen gemaakt zijn na een zwangerschap of eerdere bloedtransfusie. In dat geval duurt het langer voor er ‘passend’ bloed wordt gevonden. Soms is al bekend dat u afweerstoffen heeft . U heeft een bloedgroepkaartje gekregen waarop de soort afweerstof staat. Het is belangrijk dat u dit kaartje aan uw arts laat zien. Ook kan het laboratorium navraag doen bij een landelijk systeem of er eerder bij u afweerstoffen zijn gevonden.
De transfusie
U heeft een infuus(slangetje in uw ader) meestal in uw onderarm. Na controle van uw gegevens en de bloedzak door twee medewerkers wordt de bloedzak aangesloten. Tijdens de transfusie controleert de verpleegkundige u op eventuele bijwerkingen of reacties. De duur van de transfusie is afhankelijk van het bloedproduct dat u krijgt en uw lichamelijke toestand.
Risico’s
Hoewel de risico’s van een bloedtransfusie tot een minimum worden beperkt kunnen deze (ook bij een transfusie van uw eigen bloed) niet helemaal worden uitgesloten. De bijwerkingen die tijdens of na een transfusie kunnen op treden zijn:
- Een allergische reactie: koorts, rillingen, galbulten, jeuk of een rode huid. De klachten treden binnen enkele minuten tot enkele uren op en zijn met medicijnen te verhelpen.
- Een koortsreactie. Dit kan gebeuren wanneer uw lichaam afweerstoffen (antistoffen) vormt tegen het donorbloed. Heeft uw lichaam deze afweerstoffen gevormd, dan krijgt u een bloedgroepkaartje met de soort afweerstof. Dit moet u bij volgende bloedtransfusies altijd aan uw arts tonen. Deze reactie wordt met medicijnen behandeld. Omdat de mogelijkheid bestaat dat deze afweerstoffen na verloop van tijd niet meer aantoonbaar zijn, worden de gegevens over deze afweerstoffen opgeslagen in een landelijk datasysteem. Bij een volgende transfusie kan het laboratorium van een ziekenhuis het landelijke datasysteem raadplegen. Als u bezwaar hebt tegen de registratie van uw gegevens in een landelijke datasysteem kunt u dit bij uw arts aangeven. Dit wordt in uw dossier vastgelegd.
- Een vertraagde reactie: ongewone vermoeidheid, roze verkleuring van de urine en/of gele verkleuring van het oogwit.
Deze reacties kunnen tot enkele weken na de bloedtransfusie optreden.